Waarom de cultuursector het meer voor de mannen heeft

De Standaard/Cultuur,
Za. 11 Mar. 2017, Pagina 3

‘Wie te weinig vrouwen op het podium zet, of te weinig films met vrouwelijke regisseurs vertoont, moet minder subsidies krijgen’, luidde deze week het voorstel van CD&V-kamerlid Els Van Hoof, voorzitter van Vrouw en Maatschappij. Daarmee linkt ze een bijzonder heet thema (kunstsubsidies) aan een bijzonder koud thema (de positie vanvrouwen in de kunsten). De reacties uit de sector bleken eerder lauw, woensdag op het gender bender-debat van cultuurtijdschrift Rekto Verso in de Arenberg. ‘We gaan toch niet beginnen ingrijpen op de artistieke inhoud?’

Er zijn in elk geval wel redenen om de alarmbel te luiden. Grote kunstorganisaties met meer dan twee miljoen subsidies worden slechts bij uitzondering ­geleid door een vrouw: hoe groter het huis, hoe mannelijker de leiding. Vrouwelijke schrijvers en illustratoren van 35-45 jaar en 55-65 jaar verdienen slechts de helft van hun mannelijke ­collega’s. In 2015 telden de laatste veertig Belgische films dubbel zoveel mannelijke

als vrouwelijke hoofdpersonages, terwijl er wel dubbel zoveel vrouwen als mannen naakt gingen. Er zijn in Vlaanderen dan ook maar 28 procent vrouwelijke cineasten. Onder muzikanten is slechts 22 procent vrouw. Conclusie? De ‘zachte’ sector van de kunsten is een mannenwereld.

Een belangrijke verklaring situeert zich na het afstuderen. Zeker in dans, theater en beeldende kunst zijn meisjes vaak (stevig) in de meerderheid op de schoolbanken. Twintig jaar later blijken de verhoudingen dikwijls omgekeerd: meer mannen dan vrouwen zijn professioneel kunstenaar.

Hoe dat komt? Een onderwaardering van het moederschap, zo getuigden meerdere vrouwen vorig jaar bij Rekto Verso. ‘Door de vele losse contracten in de kunstensector heb je weinig bescherming als je zwanger wordt.’ Veel avondwerk maakt van het gezinsleven sowieso al een moeilijke evenwichts­oefening, en de vergadercultuur en het sterke informele netwerk aan de bar versterken dat nog. ‘Ik krijg vaak vancollega’s te horen dat ik zo’n mooie carrière heb kunnen uitbouwen omdat ik geen kinderen heb’, getuigt iemand. Een andere stem stelt: ‘Babysitkosten inbrengen is nog steeds ondenkbaar, terwijl restaurantkosten wel kunnen.’

Daarbovenop komt de masculiene cultuur in de sector. Verdoken of expliciet seksisme jegens vrouwen, mannen die makkelijker andere mannen kiezen voor jobs, een loonkloof die stijgt met de leeftijd, vrouwen in meer technische

jobs die niet altijd serieus genomen worden: de verhalen blijven vaak onder de radar, maar ze zijn talrijk. ‘Je scoort als vrouw veel beter als je meegaat in deze mannencultuur en dus een mannenrol speelt.’

Dat alles bewijst minstens twee dingen. Eén: dat de cultuursector juist geen eiland is, maar de rest van de samenleving spiegelt. Twee: dat de uitdagingen veel breder liggen dan het aantal ­vrouwen in topfuncties. Het diepere probleem is de overwaardering van kwaliteiten die ‘mannelijk’ heten: leiderschap, doelgerichtheid, competitiviteit, prestatiedrift. Dat onevenwicht kan voor mannen even kwalijk zijn als voor vrouwen.

Dat maakt de discussie over quota zo complex. Het is niet omdat er meer vrouwen aan de top komen in een mannelijke cultuur, dat de sector vanzelf zoveel vrouwvriendelijker wordt. Daarvoor is ook een cultuur nodig waarin man én vrouw zich veel bewuster worden van alle onbewuste gebruiken en barrières, ook voor wie zich niet in een vanbeide hokjes thuisvoelt. Vooral in die dagelijkse gevoeligheid voor gender hinkt de Vlaamse cultuursector ver achterop bij de Scandinavische landen. Er is zelden publiek debat over, terwijl het cultuurbeleid zich beperkt tot mannen en vrouwen tellen in raden van bestuur.

Wat dus vooral nodig is, is dat de cultuurwereld zich veel bewuster wordt van haar genderblindheid.

Wouter Hillaert